Jij, Adonis, moet jij mij vragen of ik de lente voel,
jij, in wiens voetspoor de bloemen ontluiken,
jij, die de vogels doet fluiten, verblijd door je komst?
Mij, Aphrodite, wier bloedend hart de witte rozen roze kleurde,
mij, wier tranen in anemonen veranderden zodra ze de aarde raakten,
mij, die door heftig schreien waternimfen trok?
Ja, ik, ik ben ermee doordesemd,
maar jij, voel jij de lente,
in jouw Elysium, of hier, bij mij?