Pluizenbolletje, met je lange staart
en je brede zwarte wenkbrauwen,
waarom warrel jij niet met je vriendjes
vrolijk tussen knop en twijgjes door,
buitel jij zo eenzaam voor mijn raam,
tik je aldoor lieflijk tegen ’t vensterglas?
Ben jij een fier gevleugelde Narcissus
die ziekelijk zijn eigen spiegelingen kust,
je snavel tuitend onder flonkerende oogjes,
pronkend met het waas van roze op je buik,
dolverliefd op je potsierlijke gefladder,
jezelf verliezend in je eigen vederpracht?
Of ben jij door Eros valselijk misleid
en meende jij een dartel liefje steeds te zien,
wilde jij haar zoet verleiden met je capriolen,
heerlijk met haar paren in het boomgewas,
samen een behaaglijk nestje maken,
van pluimpjes, spinrag, dons en mos?