Weet je wat het orakel zei? Dat
later, als de seizoenen zich om en
om en om hebben gewenteld,
geleerde aardwroeters komen
om oude spulletjes te zoeken
en dat ze dan het beeldje vinden
dat onze Opperkleier, die, zoals je
misschien wel weet, een oogje op mij
heeft en me altijd in mijn billen wil
knijpen, van mij gemaakt heeft.
Het orakel voorzegde ook dat die
naar-de-oorsprong-zoekers in verre, verre
tijden zullen beweren dat het beeldje een godin
voorstelt die plechtige handelingen verrichtte
bij begrafenissen — om je te bescheuren —
en dat zwangere vrouwen ’s nachts met
hun opgebolde buik in de tempel gingen liggen
om van de doden een ziel voor hun wurm te
krijgen. Wat een lariekoek! Mijn grootpa zei
het al: de mensen worden dommer en dommer.
Zal ik je wat verklappen? Ik was bekaf, had de
hele dag in de bloedhitte lopen soppen en sloven
en was het gejengel van mijn koters spuugzat.
Ik had ze naar mijn moeke gebracht en ben
toen heerlijk op mijn bankje gaan liggen
met mijn rechterarm onder mijn hoofd, mijn
rokje keurig in de plooi. Kan mij het schelen, dacht
ik, het zal me allemaal aan mijn dikke reet roesten,
en toen heeft die ouwe snoeper natuurlijk stiekem
een kluit terracotta gepakt en mij geboetseerd.
Het zou me niet verbazen als hij mijn omslagdoek heeft
opgelicht en mijn borsten bekeken, want de zijne lijken
verdacht veel op de mijne, net als mijn navel. Ach,
mij een biet. Ik heb me daar toch heerlijk liggen ronken!
Mooi werk van de timmerman trouwens, dat bankje.