we zochten met knorrende magen
naar eetbare pluksels en knollen
schransten onze buiken rond
kiftten en vlooiden elkaar
paarden en wierpen met lust en met wee
kreten en krijsten onze kelen schor
onder de boog van de brandende zon
en toen
misschien door een sprong
in ons erfelijk materiaal
een natuurlijk mirakel
ontsproot taal aan ons brein
schonken we naam aan geboomte
ooft, vliegend gevogelte
kruipsels, krioelende vis
wonder en ongemak sijpelden binnen
honger naar weten ontpopte
vragen begonnen te dagen
over licht en duisternis
tijd van zaai en oogst
traagdraaiende fonkels boven ons
de wortels van het al
vragen baarden nieuwe vragen
wroetend en knagend in ons merg
stilaan sprokkelden we patronen
in brijen van gebeurtenissen
en nog altijd voelen wij drang
tot vorsen, dorsten wij naar kennis
– water aan de lippen